Word nu seizoenpashouder
van Literair Café Venray!
Klik hier

Uitgelezen?! juli 2024

Deventer

Het weekend van 12 juli waren we in de Hanzestad Deventer vanwege het festival ‘Deventer op stelten’. Al enkele jaren zijn we daar naartoe gegaan. Een straattheater festival waarbij de artiesten soms letterlijk op stelten zich tussen het publiek begeven en daar hun act opvoeren. Andere bekende jaarlijkse evenementen in Deventer zijn het Dickens Festijn en de Deventer Boekenmarkt, met daaraan gekoppeld het Deventer Woordwaarde Festival.

Wij kampeerden op Stadscamping De Worp aan de overkant (westzijde) van de IJssel. Makkelijk met het pontje oversteken en je staat midden in de stad. Te laat ontdekte ik de ‘Wandeling met gedichten in het Worpplantsoen, Deventer’. Een wandeling met bijbehorende bundel gedichten over De Worp of het Worpplantsoen, het oudste stadspark in Nederland, en gedichten over de IJssel.

Eén gedicht trof me in het bijzonder, op de eerste plaats vanwege de titel (‘Zinloos geveld’), en vanwege het verhaal achter het gedicht. Een monumentale beuk in het park is het slachtoffer geworden van een vergissing van een ambtenaar, die op het kapdocument een kruisje had geplaatst bij de verkeerde boom. Het gedicht is geschreven door dichteres Johanneke ter Stege, die in 2015-2017 stadsdichter van Deventer was. Van haar heb ik haar laatste gedicht als stadsdichter opgezocht dat uiteraard over haar geliefde Deventer gaat:

Deventer

Je was de liefste onbekende
in gedroomd vakantieland,
bezaaid met zonnige boetiekjes
waar de kerkklok trage uren slaat.

Ik heb gedanst op al je pleinen,
tastte je straten en je steegjes af.
Ik baadde pootje in de levensader
die jou ooit bestaansrecht gaf.

Je gaf je mensen aan me prijs
zodat ik jou kon lezen.
Ik sprak verdwaalden en verdwaasden,
bezielden en verweesden,
en trof de dwarse denkers
uit je sprekende verleden.

Soms werd je me teveel,
dan klonk mijn lofzang als een noodkreet:
Hoe van al die losse schakels
pure chocola te maken?

Je bent de kleuters met de skelters op de Brink,
de menigte die samenkomt in tijd van rouw,
de hoer die kalmpjes rookt in haar portaal,
de man in pak met paling voor zijn vrouw.

Je bent de kerk die veel te groot is voor zijn rol,
de IJsselstroom die schitterend door het landschap voert,
de geur van koek die ‘s morgens in de lucht hangt;
en ik, je aangenomen kind, niet langer een toerist.

Als ik moegepraat en uitgestreden
van mijn trip door opgefokte steden
bij je thuiskom,
staan je huizen aan de Wellekade
als ouders aan de eindstreep, klaar
om mij naar bed te dragen.

Je kunt van andere mensen houden: je geliefde, je kinderen, je kleinkinderen. Je kunt ook houden van muziek of sport. Je kunt houden van een landschap, een stad of dorp. Hoe weldadig is het als je thuiskomt en de stad omarmt je. En waar is het warmer dan in je eigen bed.

André Leijssen