Uitgelezen?! november 2020
Oki en Doki c.q. Tup en Joep moeten blijven
Ik ben bezig onze zolder op te ruimen. Het schiet op, ik heb de verste hoek bereikt. Daar staan dozen het langst. Eens ingepakt om van daar naar een volgende zolder gezeuld te worden en daar te staan. Tot nu, want wat, of wie vond ik in een Persil-doos …….. ?
Tup en Joep weer terug en Oki en Doki bij de nikkers. Twee tot op de naad stuk gelezen boekjes, die ik van mijn moeder kreeg, toen ik, denk ik, zeven, acht jaar oud was, in de tweede, derde klas van de lagere school zat. Beide werkjes zijn van de schoolmeester, Henri Arnoldus met illustraties van Carol Voges. Arnoldus en Voges schreven en illustreerden deze boekjes met de beste bedoelingen. Maar, kunnen deze boekjes nog, is de vraag op de dag van vandaag? Nee, is mijn antwoord. Maar ……, zo worden ze gelukkig ook niet meer gemaakt!
Een volgende vraag van de dag? Wat moet ik met deze boekjes van Tup en Joep en Oki en Doki aan? Als ‘kan écht-niet-meer‘ op de brandstapel, zoals eerder? Op de Index Librorum Prohibitorium (Hodierna) zetten, zoals eerder? De titel, geschreven tekst en illustraties aan de normen van vandaag aanpassen, zoals eerder? Of op mijn beurt weer aan m’n kleinkinderen geven om te lezen. Ik doe dat laatste. Zeker weten! Trouwens, dit even tussen door, met deze twee boekjes begon mijn liefde voor lezen en boeken.
De titel Oki en Doki bij de nikkers, is overigens twee keer aangepast. Naar Oki en Doki bij de negers (1971) en nog eens naar Oki en Doki op het eiland (1982). Dat is altijd onbegonnen werk natuurlijk, want daarmee verander je niet het boek. Dat is maar goed ook. Moeten we eigenlijk wel een boek van toen langs de meetlat van nu willen leggen? Waarom niet? Daar is niks mis mee. Daar kunnen we van leren. Toen ik zeven was, waren Oki en Doki, die twee sukkelige matroosjes en de negers, die blanken lekker vonden smaken, voor mij net zo vanzelfsprekend en geloofwaardig als twee apenbroertjes genaamd Tup, met een rood jasje en gele muts met kwastje en Joep met een geel jasje en rode muts met kwastje, die door het oerwoud liepen. Nu, weet ik beter, heb ik geleerd, kan ik zélf nadenken en een mening vormen. Een beetje vreemd vond ik toen overigens wel al, dat Tup en Joep ‘hand in hand’ én met ‘de arm om elkaars schouders’ liepen. Leek me moeilijk lopen.
Vraag is natuurlijk, gold in de jaren vijftig van de vorige eeuw voor Arnoldus en Voges ook (al) ‘het recht op vrijheid van meningsuiting’? Lijkt me wel, toch? Dat is genoeg reden om beider boekjes in ere te blijven houden. Maar, daarnaast wil ik pleiten voor ‘het recht op vrijheid van menig-vergaring’. Iedereen heeft het recht om kennis te nemen van álle meningen door wie, waar, wanneer, op welke wijze en met welke bedoeling dan ook geuit. En óók voor ‘het recht op vrijheid van mening-vorming’. Iedereen heeft het recht om naast, op grond van de mening van anderen of van eigen overtuigingen, overwegingen en ideeën een eigen en persoonlijke menig te vormen. Zo zijn we weer bij: Iedereen mag zijn mening uiten, op grond van ‘het recht op vrijheid van meningsuiting’.
Ik zou daarom willen voorstellen, benadrukken, iedereen op het hart willen drukken: ‘Ben voorzichtig met het willen verbieden van welk boek dan ook! Pas op, hoedt je voor mensen die een boek willen verbieden! Het verleden leert ons, dat individuen en instituties, die boeken verbieden, daarmee vaak onzuivere bedoelingen en snode plannen hebben.
Jan Thijssen (Bestuurslid Literair Café Venray)